Er
stond een harde (ca. 25 kts) ca. 30-45° crosswind
van links op final.
Het
koste mij daardoor veel aandacht om goed opgelijnd
en goed slippend te blijven.
Door
de hoge neusstand tijdens de slip, slipte ik iets
te lang door.
En kreeg daardoor de indruk, de voor
het veld schuin naar rechts weglopende lage
bomenrij (bosjes),
niet meer te kunnen
overvliegen/passeren.
Bij
de daaropvolgende buitenlanding maakte ik op lage
hoogte, nog een bocht naar rechts, teneinde
deze
bosjes/bomenrij te vermijden, en er dus evenwijdig
mee te landen.
Ten gevolge van deze bocht ving de
linkervleugel veel wind en de rechtervleugel kwam
in de luwte
van deze bosjes terecht. De rechtervleugeltip raakte de grond en het toestel maakte
een grondzwaai.
De
neus werd ernstig beschadigd, de rompvoorzijde
moest geheel opnieuw opgebouwd worden.
De bestuurder startte voor een lokale
oefenvlucht waarbij hij de minimale vliegsnelheid van
de Sagitta wilde
controleren.
Hij deed dit omdat het maken van doellandingen een onderdeel
zou zijn van een overles-programma
naar plastic zweefvliegtuigen.
Het
exact weten van de minimumsnelheid is dan essentieel.
Eerder in de middag
had hij al een doellanding met een Sagitta gemaakt die niet echt succesvol
was, hij kwam te ver aan de grond en reed in de uitloop het begrensde
gebied uit.
De instructeur had hem toen geadviseerd bij de nadering vlak
boven de minimumsnelheid te blijven.
De lierstart van de PH-302
verliep normaal. Vanaf de grond nam men waar dat hij op ca. 250 á
300
m ontkoppelde en daarna, tegen de overtreksnelheid aan, even rechtuit vloog.
De neusstand was hierbij hoog.
Het vliegtuig werd toen bijgedrukt en zette
een linkerbocht in.
Zichtbaar was dat het een normale, gestuurde bocht was
en niet het wegvallen van de linkervleugel.
De neusstand was inmiddels wat
lager geworden maar de snelheid was nog steeds gering.
De dwarshelling werd
op ca. 30° geschat.
Nadat het vliegtuig ongeveer een kwart draai had
gemaakt, viel het plotseling over één vleugel
weg en ontstond een felle
tolvlucht.
De tolvlucht ontstond op ongeveer 200 meter hoogte maar over de
draairichting van het wegvallen
in de tolvlucht bestond geen eenduidigheid.
Na vier slagen verdween het zweefvliegtuig achter een bosrand.
Er werd
een momenteel stoppen van de tolvlucht of omkering van de draairichting waargenomen.
Mensen die op de heide het ongeval gadesloegen namen waar
dat het vliegtuig in een tolvlucht
onder een zeer steile duikhoek tegen de
grond sloeg.
De deformatie van het wrak gaf aan dat de PH-302 in een
rechter tolvlucht de grond had geraakt
waarbij het een hoge verticale
snelheid en een sterk neuslage stand had.
Zeer kort
na het ongeval was medische hulp, w.o. een ambulance ter plaatse.
Een instructeur die vlak na de PH-302 was gestart had het wrak
waargenomen en via de radio
de havendienst gewaarschuwd.
De bestuurder overleed enkele uren na het ongeval.
Als oorzaak van het ongeval concludeerde de onderzoekscommissie
"... doordat, bij geen of
geringe horizon-informatie, vanuit een bocht een tolvlucht ontstond
op te geringe hoogte voor het herstel van de normale vlucht."
Bestuurder: R.A. van Nigtevecht(†).
Terug naar de pagina "Ernstige ongevallen"
(Coll. H. Dekker)
(Coll. H. Dekker)